INVERNESS TISSE DES TISSUS QUI N’EXISTENT PAS  ENCORE

Over spiegelende damasten en Leiden in last .(01)

Namen in de textiel wereld liggen, nog steeds, gevoelig.
Wat wij een wafelbinding (2) noemen kan in een ander taalgebied technisch wel een “gaufre” zijn, maar het wordt verkocht onder de naam (1)“nid d’abeille” (honingraat).

 
  fig 1 fig 2

Wat in het ene land een damassé heet, staat ergens anders bekend onder pellenweefsel of blokkendamast.(3) Maar het woord damast of damassé wordt steeds vaker gebruikt.

 
  fig. 3

Damassé, blokkendamast, pellenweefsel in ketting- en inslagsatijn 5 V3 (verspringgetal) draaiend met tegenpunten.

De echte jeans zijn nu in keper 4 1/3(4), er was sprake van een keper 3 1/2 (6) voor de serge de Nîmes, zo geschikt voor de spijkerbroeken.
De echte schotse rokjes zijn geweven in keper 2/2 (5) , net zoals de echte kasjmiershawls.

   
  fig 4 fig 5   fig 6

Dat de diagonaal van de keper alléén maar van links naar rechts kan gaan is een verhaal uit de confectie-industrie. De Z en S richting is de taal voor de spinnerij. De keper 2/2 (5), een gelijkzijdige, staat in diverse landen ook bekend onder casimir . In Tilburg en omgeving (1925) (02) werd deze naam gebruikt voor alle gelijkzijdige kepers. 2/2, 3/3, 4/4 enz. In Leiden kreeg het de naam evenschoon mee. (midden18 de eeuw) In Noord Frankrijk (midden 19de eeuw) waren het alléén maar wollen kepers 2/2 . In Lyon krijgt /kreeg de keper 2/2 de naam batavia mee.
De batavia ook bekend onder diamant was nog midden 1980 in het Gentse een gebroken keper in ketting- en inslagzin . (03 )
Een gabardine, stof voor regelmantels, is een variatie op de keper, en is geklasseerd onder de diagonalen, afleidingen van kepers. De truc was: dat het regenwater langs de diagonalen afgevoerd werd. Dat scheen gewerkt te hebben.

 
  fig. 7 stijggetal 2

In de Leidse textielarchieven, rondom het midden van de 18 de eeuw, die zich in “Lakenhal” bevinden, is er de correspondentie van een buitenlandse koper die graag wilde weten wat voor product er eigenlijk achter de naam schuil ging, en hij vroeg de fabrikant of hij er een staaltje bij kon doen, voordat hij tot een bestelling overging.
Wat nu étamine heet, een open weefsel in linnenbinding geweven, was in Leiden aan het einde van de 18 de eeuw, een stevig gevolde wollen stof in linnenbinding. Maar het woord laken werd niet genoemd.
De naam evenschoon komt zowel in Haarlem als in Leiden regelmatig voor in textielverhandelingen uit de 18 de eeuw en omvat al of niet gefigureerde weefsels zonder voor of achterkant. Dit soort weefsel wordt nog steeds zo geweven maar krijgt niet meer de naam evenschoon mee.

 
  fig. 8 Voor en achterkant, handgeweven honingraat met kettingrips, Noorwegen 1985

Dat de naam Atlas hetzelfde zou zijn als een satijn is waarschijnlijk ook niet juist. Het waren waarschijnlijk 2 effecten damasten. (fig. 3)
Maar, er zijn altijd ergens maren, in de (04)Tilburgse bindingsleercursus, schooljaar 1925/’26 staat: satijn of atlasbindingen. Nu spreekt niemand meer over atlassatijnen, behalve mensen die van niets weten. In het Duits heet een satijn nog steeds een atlas.
Aangezien Nederland, zowel in Brabant als in Twente, alléén maar textielscholen had als het goed ging in de textiel - de textielkennis werd dan betrokken uit landen die nog textielboeken en textielleerkrachten hadden - kan men vermoeden dat de Nederlandse textielterminologie onderhevig is geweest aan buitenlandse ( Duitse, Vlaamse ) invloeden.
De uitgeweken Vlaamse wevers, die al vanaf de 15 de /16 de eeuw noordwaarts trokken om de Spanjaarden, de Fransen, de Engelsen, de Hollanders en nog wat godsdiensttwisten te ontvluchten, hebben lange tijd grote invloed op het Noord-Nederlands weefvocabulaire gehad. Toen nog de Franse bezetting eind 18 de begin 19 de eeuw voor de Franse invloeden en de cirkel was rond.

De schaften heetten nu echt schachten, kammen zijn schachten, en ‘t harnas is de totale hoeveelheid schachten. De Fransen hebben het over cadres, het woord ”lames” blijft voor de gevoelige weefzielen.

Matjesbinding is de kleutertaal voor de panama, in vroegere tijden ook wel matting genoemd. Het gebruik van de woorden ;5 schachts- of 8 schachtssatijn is niet onjuist maar het is wel gemakkelijker om het over satijn 5 of 8 te hebben. Satijnen van 5, of 8, of 10, of... kunnen ook op het dubbele aantal schachten geweven worden.
Om satijnen te maken heb je een verspringgetal of een springgetal nodig. De oudere Lyonese wevers, versprongen nooit hun satijnen maar ze sprongen. Het verschil tussen een décochement, verspring-, en een interruption, springgetal is 1 draad/inslag.

In Leiden, laatste kwart van de 18 de eeuw werd er het stofje “ras d’angora” geweven. Die naam hoefde niets te maken te hebben met het angora konijn, of de angorawol (05).
Het waren wat men nu pellenweefsels of damasten of damassé met horizontale strepen toen gebaanderde strepen, noemen.

Tegenpunten in de satijn (fig.9+10)waren toen niet aan de orde van de dag.

 

 
  fig 9 met tegenpunten fig 10 zonder tegenpunten

Het verhaal dat de tegenpunten niet mogelijk waren met een trekgetouw is ook niet helemaal juist.
De gerestaureerde en opnieuw ingeregen trekgetouwen (fig.11) in Grosssschönau (06) hebben tegenpunten in de satijn 8 die draaiend is opgesteld .

 
  fig 11

De textielingenieur die in de jaren 1980/1990 de getouwen opnieuw heeft opgezet wist niet beter of er moesten tegenpunten zijn in een damast. En hij heeft er, al smokkelend met de techniek, tegenpunten in gekregen. Ongelukkigerwijs heeft de kandidaat kunstgeschiedenis Maren Raetzer in haar dissertatie “ Damast aus Grossschönau “ (07) uitgegeven in 2002, wel de bindingen vermeld maar niet hoe die opgesteld zijn.
Wat we nu weten en doen, werd niet geweten en/of niet gedaan, enige eeuwen geleden.

De rode punten zijn het andere effect, ze zijn links en boven opgesteld. Als het plaatje gedraaid wordt staan ze onder en rechts opgesteld.
Normaal gesproken was het niet en, en maar of, of.

 
  fig. 12

fig. 13

Verschil tussen de satijn 8 draaiend en de anderen : de eerste heeft overal tegenpunten en de andere hebben alléén maar één tegenpunt in de verticale as, of alléén maar om de horizontale as.(zie cirkels)

Sinds het in gebruik nemen van elektronische jacquardgetouwen, in West Europa , begin 1970, moet er een derde effect in linnenbinding of een kettingeffect, over 1 à 2 pixels ingetekend worden om tegenpunten in de damasten te krijgen.
Toen er nog jacquard mechanieken met geponste kaarten bestonden, werden de tegenpunten in de gedetailleerde kaarttekening aangebracht. Dat was niet moeilijk, het kostte wel veel tijd.

De “serge de rome” ( fig. 14) heeft niets met Rome te maken, en het woord serge zou kunnen duiden op het gebruik van wol, maar er is geen keper te zien.
De ene helft van de binding geeft inslagvlotters op een linnenbinding( lancé weefsels) en de andere helft geeft ribbetjes in de lengte.
Het woord serge, wordt nog gebruikt in de betere franse herenconfectie en omvat de wollen stoffen die vaak in keperbindingen zijn , sergé.

 
  fig. 14

De “ras de sicile” (fig.15) heeft niets met het eiland Sicilië te maken.

 
  fig. 15

De grond heb ik in de weefbrief op 2 schachten gezet.

Als er in oudere literatuur het woord ras wordt gebruikt kan dat van keper tot deze ras de sicile gaan.

Batarde( fig.16) is een binding die niet helemaal ”zuiver op de graat” is. Het geeft een schuine lijn zoals een keper en de inslag vlot over 6 kettingdraden. Het is géén satijn en géén keper.

 
  fig. 16

De Leidse barkannen, polymieten, polymit, polymitte enz. (ook hier was de spelling naar gelang het humeur) waren in het midden van de 18 de eeuw een in linnenbinding geweven wollen stof met op regelmatige afstanden een dikkere inslag ingeweven. Aan het einde van dezelfde eeuw werden ze in zijde geweven. Dat dezelfde naam onder een andere kwaliteit gebruikt werd, daar was niet iederéén gelukkig mee. Ook toen niet.
Verwisseling van kwaliteit met behoud van de naam leidt tot verwarring bij de consument en biedt openingen tot valse concurrentie,oplichting.
Er bestond toen nog geen consumentenbond, maar wel mensen die kwaliteit bewust waren en loodjes om de kwaliteit te waarborgen.
De katoenen dobby stoffen uit de jaren 1950 waren in dezelfde techniek geweven.

De galonet/galonette was geen galonnetje.(17)

 
  fig. 17

De Leidse trijp, of trippe, of trijppe (de spelling naar gelang het humeur), is nog steeds gefigureerd fluweel met een linnen grondketting gebonden in kettingrips 2/2 of een panama 2/2 …en een wollen pool. De peluches waren/zijn langharige trijpen, zoiets wat we nu teddy bear fluweel noemen.
(Rondom 1903 kwam de teddy bear pas in zicht).
De velours d’Utrecht zijn fluwelen met een wollen pool (van mohair wordt er gezegd) met een grondketting en grondinslag van linnen, gebonden in kettingrips, nu.
De Utrechtse velours (?) in het museum la Piscine ( Roubaix, Fr.) laat dit zien ( fig.18).

 
  fig. 18

De tekening (fig.19) is niet verkregen door weven maar door het schroeien d.m.v. verhitte koperen platen. De donkere vlakken zijn de geschroeide vlakken. Kijk ook eens naar de kleding van al die patriciërs op de schilderijen van Frans Hals.

 
  fig. 19

F is Le Fer, het ijzer om de pool al of niet door te snijden. In de oudere Franse technische boeken staat het woord “fer” als “verge” vernoemd.
Sinds leerlingen mondiger, tot zeer mondig zijn geworden is het woord verge (ook de penis) vervangen door het woord fer
.De zin : “On insère le verge et on tire un coup”, werd nog tot in de jaren 1950 gezegd en geschreven. Geen enkele textielleerkracht, noch iemand uit de textielindustrie, haalt het nu nog in zijn hoofd om die zin en het woord verge nog te gebruiken.
In het textielwarenkennis boek van Ruygrok werd er in 1963 nog het woord trijp gebruikt voor fluweel. Terwijl in het technische leerboek, van de industrieschool in Tilburg, gedurende het schooljaar 1925/1926 het woord fluweel gebruikt werd evenals in de Vlaamse technische boeken in de jaren 1940/1950 ( 08).
De kaffa, in 18 de eeuwse Friese stalenboeken was dat een wollen geciseleerd fluweel met een eenvoudige figuratie en een lage kettingdichtheid. (voor zover gezien), in de klassieke fluweelstructuur, de grondinslag werkt in onregelmatige kettingrips (fig 20).
(De inslagen die ‘het bed” vormen van de fluweel worden als 1 draad geteld. , en je ziet linnenbinding).

 
  fig. 20 (doorsnede gedraaid).

In de 17 de eeuwse werd het woord kaffa ook in de Antwerpse zijdenijverheid gebruikt. Van zijde met een eenvoudige figuratie of ?
In de naoorlogse jaren (1950) gebruikte Amsterdamse kleermakers uit de Jordaan ook het woord kaffa voor een stof. Maar er is nog niet achterhaald wat daaronder verstaan werd.

Inslagfluwelen zijn Engelse uivindingen en waren al bekend rondom 1740/’50.

De Lyonese “satin de soleil” is geen satijn, maar de achterkant van de ‘Bradford cord’ of de ” côte bombée “ of wat in Gent midden jaren 1980 bekend stond onder “linnenbinding op stelsels ” (03) en in andere Nederlandse taalgebieden bekend stond als: al of niet versierde geribde weefsels.

 
  fig. 21 fig. 22

De valse satijn 4 (fig.23) bekend staande onder de namen : satijn 4, Turkse satijn, Griekse satijn, is geen satijn. Het zijn onderbroken kepers 4. Zeer oude structuren. Veel ouder dan de satijn 5 en de satijn 8.

 
  fig. 23

De Franse falie is geen Nederlandse weeftechniek -voor zover we weten- ook al kan je in dat land op je falie krijgen.
La faillle française: volgens Henry M. met 32 scheuten(fig.24) en volgens Gabriel P.(fig.25) met 8 scheuten. Die 2 leerkrachten konden het niet met elkaar eens worden wat nu de enige echte faille française was.
Die van Henry is zoveel mooier, en de stof zal aan de voor- en aan de achterkant kettingvlottertjes hebben, de evenschoon, de kettingrips, de gros de tours, in een schuine lijn vertonen.
Dank zij de linnenbinding zal het weefsel “body “ hebben. Die van Gabriel geeft geen schuine lijnen en heeft meer vlotters.

 
  fig. 24 fig. 25

Als deze bindingen vergeleken worden met de Ras de sicile kom je bijna op het zelfde uit. De kettingvlottertjes van de kettingrips verbergen de grond in linnenbinding.

De smalle damasten( alléén maar voor de wollen?) hoefden echt niet smaller te zijn dan andere weefsels, maar ze waren wel in satijn 5 gebonden, een kleine (smalle) satijn (Seybouts, Friesmuseum, Leeuwarden).
Dat satijn 8, meer ketting- en inslagdraden /cm heeft dan een satijn 5 is logisch, of een non evenement, of zoals de fransen zeggen :”cela te donne une belle jambe” “daar krijg je een mooi been van”. Zouden ze dat niet hebben -niet die belle jambe, maar die verhoogde kettingdichtheid- dan valt de stof van ellende uit elkaar.
Spiegeldamasten, sinds de jaren 1990 loopt daar de mond van over, want het hart is er vol van (09).
Net zoals de satin de soleil en de valse satijn 4 geen satijnen zijn, zo kan men zich afvragen op de spiegeldamasten wel damast waren.

 
  fig. 26 Admiraalshuis Dokkum. NL

Door een aantal mensen worden deze damasten onder spiegeldamasten geklasseerd. Het zijn wollen damasten in ketting- en inslag- satijn 8 of 5, naar alle waarschijnlijkheid in Engeland (Norwich) geweven en versierd met grote, welige patronen in spiegeleffect om de verticale as.
Vaak, altijd (?) ook nog gekalanderd, zodat ze nog meer glommen, spiegelden en ook nog vuilafstotend op de koop toe waren.
Die grote naturalistische patronen in spiegeleffect waren tijdens de eerste helft van de 18 de eeuw (10) in de mode en ze waren geliefd in de Friese en West-Friese kostuums, gedurende de eerste helft van deze eeuw en later, veel later ook nog.
Maar geen mens weet of deze stoffen toen ook onder de naam spiegeldamasten werden verkocht.
Een aantal van deze stoffen zijn nooit in damast structuur geweven, maar in een lampas structuur. (11) Dezelfde grote patronen in spiegeleffect en ook nog gekalanderd.
Lampas zijn ingewikkelde structuren, en naar alle waarschijnlijkheid waren ze ook duurder. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat stoffen die we nu lampas noemen, onder de naam damast verkocht zouden zijn geworden.
Alsof je een japon van Dior voor een jurkje van de Albert Cuypmarkt door zou laten gaan. Andersom natuurlijk wel. En al die mensen die al die boedelinventarissen nalopen, inventarissen zonder omschrijving, zonder plaatjes, zonder tastbare bewijzen, zij zien al die spiegeldamasten voorbij spiegelen als fata morgana’s.
Jaren geleden(1996)is er een diepgaand onderzoek naar die spiegeldamasten gedaan. Op één van de eerste bladzijden van de scriptie stond het als volgt beschreven: Greyn met een figuratie ook bekend staande als spiegeldamast (12).
Een greyn is een grond, in linnenbinding en zijn variaties af en toe een satijn of keper, met daarop een figuratie die moest spiegelen, het licht moest weerkaatst worden. Kettingvlottertjes, of een kettingbinding ?
In de passementweverij wordt /werd het woord spiegel gebruikt voor bindingen in kettingeffect. Keper 4 of meer, satijn 5 of meer, of gewoon een bosje kettingdraden dat vlottert. Een glanseffect, heet dat tegenwoordig. Aan de achterkant zijn er dan automatisch inslagvlottertjes.
Maar ook een kettingrips geeft vlotters aan de voor- en achterkant zijn en zal aan beide zijden “evenschoon” zijn. (zie ook figuur 8)

 
  fig. 27. Gros de Toer met spiegeleffecten, de glimmende, spiegelende motiefjes. Friesmuseum, Leeuwarden.

De naam Gros de Toer of kettingrips, is de vernederlandsing van de Franse stad Tours, daar kreeg de binding de naam van mee. Maar alléén maar de helft van de ketingrips (fig. 28) is gebruikt voor de spiegels.

 
  fig. 28

Zelfde techniek, andere kwaliteit , de handelsnaam veranderde.
De wever had een ander vocabulaire dan de handelaar die samen met de consument er nog steeds een andere draai aan geven. Toen en nu.
Namen veranderen in een ander taalgebied, en zelfs in een andere streek. Wat in Rouen in 1752 een broglio heette, was in Haarlem een evenschoon. Een broglio in Haarlem was totaal iets anders (13). Het woord evenschoon zal in het frans onuitspreekbaar zijn.

5 à 10 jaar zijn vaak al voldoende om van de ene naam naar een andere over te gaan, en om het gebruikte materiaal en de techniek te veranderen maar de naam te behouden.
Het idee dat toen mensen van de zoveel betere stand, want die anderen hadden sowieso weinig of niets, meer warenkennis zouden hebben is een aardig doch discutabel idee.
Het kasteel van de hertog van Luynes te Dampierre (Yvelines, Fr) heeft echte jacquard gordijnen in kettingtapisserie, die door de zeer bedreven familie gids als echte 18de eeuw tapisserie wordt aangeduid.

Weefgetouwen hebben een ontwikkeling meegemaakt en daarmee ook de techniek .

Op 18de en 19de eeuwse katrolgetouwen -dat zijn geen getouwen met een kamrol- kunnen noch kepers, noch satijnen geweven worden.
Om dat te weven werden er getouwen met opgang gebruikt.
Nu roepen we uit 32 schachten MAXIMAAL, toen ( 18de eeuw) was men niet bang voor 40 en meer schachten. Trappers ? bij tientallen tegelijk. De ergonomie stond voorop. Als het makkelijker was om meer trappers in werking te zetten gebeurde dat.
Trekgetouwen komen niet noodzakelijkerwijs uit het verre oosten (China). Het nabije oosten (Syrië) was al ver genoeg voor een trekgetouw. Nu opteert men er meer en meer voor dat het getouw in verschillende landen, vanaf het nabije - tot het verre oosten, het daglicht aanschouwd kan hebben.
Elektronische getouwen zijn sinds begin jaren 1970 in West-Europa in gebruik genomen. Eerst voor de getouwen en vrij snel daarna de elektronische jacquardkop. Stoffen geweven op dit soort getouwen zijn o.a.te herkennen aan de open (franjes).
Sinds het midden/eind van de jaren 1990, zijn er jacquardgetouwen met meer dan 8.000 “haken”. En de hoeveelheden “haken” stijgen nog steeds.
Dat heeft als groot voordeel dat er geen repetities meer nodig zijn en dat je steeds vrijer bent om te weven wat je wilt.

Het opslaan van de gegevens op computer, diskettes, Cd-roms, DVD en op dat wat nog komen gaat heeft als voordeel, of als nadeel, dat er steeds minder geschreven informatie is. Zuinig zijn met papier is nu de boodschap.
Het probleem kan zijn dat, net zoals de ouwe 78-, 45- en 33-toerenplaten die niet meer afspeelbaar zijn, ook die Cd’s, DVD’s enz. niet meer leesbaar zijn , als de afspeelapparatuur er niet meer is.
Hoe zullen textielonderzoekers nog te weten komen hoe die elektronische jacquards gewerkt hebben? Wij hebben al een probleem om de werking van een onnozel trekgetouw te begrijpen.

 
  Fig. 29Grossschönau(D) Fig. 30 Fez (M)

De laatste jacquard leerboeken zijn in de jaren 1940 geschreven. Dat was nog tijdens het stenentijdperk, bij wijze van spreken.

Stalenboeken zijn pas goed in de mode gekomen tijdens de 19de eeuw .Die van Haarlem en Leeuwarden zijn bewaard gebleven. Beide uit het midden 18de eeuw. Zijn dit uitzonderingen?
In Leiden zijn er werkschriftjes met bindtekeningetjes, staaltjes en namen uit het midden van de 18de eeuw. De schriftjes, bestelboekjes met staaltjes van de vertegenwoordigers zijn gedateerd aan het einde van de 18de , begin 19de eeuw.
Niet alle stalen die in een stalenboek zitten zijn noodzakelijkerwijs verhandeld, laat staan in honderden meters geweven. Vele zijn nooit verder dan het concept gekomen.
Nu anno 2006 worden stalenboeken schaarser en schaarser. Vele weefsels worden voorgesteld op een “robrac” en hangen aan een klerenhangertje. Het voordeel ervan is dat je meer stof hebt om te zien, te beoordelen, te betasten . Worden zij ook nog generaties lang bewaard? Voldoende opslagruimte hebben is een duur gegeven.

Door het steeds schaarser worden van textielopleidingen en textielkennis in de westerse wereld, worden théorieën niet meer getoetst worden aan de werkelijkheid, aan de haalbaarheid.
Omdat steeds minder mensen het weten wordt er steeds meer technische onzin als waarheid naar voren wordt geschoven, tegen beter weten in.
Door verkeerde interpretaties, geen overleg, geen inzicht, geen notie hebben van, geen kunde, veel onkunde vooral bij de kunsthistorici die met textiel te maken hebben, is de kans op een juist textielonderzoek steeds kleiner aan het worden.
Kortom: kommer en kwel voor de toekomst.

Augusta Uhlenbeck

+++++++++

Een deel van dit artikel is verschenen in :

Weef- en Textielnieuwsbrief 6de Jaargang nummer 2, mei 2006.
Redactieadres:
Moskoeylaan 32,
B-2960 Sint-Job-in-'t-Goor
Tel.: +32 (0)3 636 34 43
E-mail: ina.verhulst@skynet.be

 

Voetnoten.

01) Leiden « Lakenhal » onderzoek februari 2006.

02 ) Roger Coen, industrieschool Tilburg. Cursusjaar 1925/1926

03 ) Gent (B) cursus weven eerste jaar Henry Story 1981.

04 ) Zie voetnoot 2

05 ) Angora wol, kamelenhaar, mohair, enz. zijn beschermd met een label.

06 ) Damast und frottier museum , Grossschönau (D) Onderzoek naar de trekgetouwen met Frieda Sorber, 2002.

07 ) Damast aus Grossschönau, .Verlag Dr. Kovac,Hamburg 2003. ISBN 3-8300-0864-3

08 )Zie voetnoot 2, Adolphe Hullebroeck, De fluwelen. Uitgave : West-Vlaamsche boekhandel, Kortrijk 1943

09 )Aangekleed gaat uit”. Mevrouw Haverkamp ISBN 90 400 9215 X

10 ) Seidengewebe des 18. Jahrhunderts. Naturalismus Abbeg Stiftung Anna Joly ,ISBN 3- 905014-18-1

11)Hidde Nyland museum, Hindelopen, Rok in lampas. Er schijnt er ook nog een mansvest in het “Antwerps mode museum te zijn.

12)De kandidaat heeft de promotie niet gehaald. Vogens mij was dat weinig juist.

13) Florence M. Montgomery Textiles in America , 1650-1870. ISBN: 0393017036
en de tegenovergestelde gegevens in “ het Digtenboekje” Haarlem.
Onderzoek gestart samen met Frieda Sorber in 2003, en we zijn er nog steeds mee bezig.